WOENSDAG
Precies om 6.30 uur stond Ibrahim aan de poort van het hotel te rammelen. Hij was ongebruikelijk op tijd! De oude Mercedes (zonder airco of ventilator..) werd volgestouwd met 5 volwassenen, 1 kind en eindeloos veel bagage. Bij elke hobbel of drempel schuurde het chassis over de weg. Het eerste uur was het nog donker en levensgevaarlijk. Een combinatie van plots overstekende ezels, vrachtwagens zonder licht, onverwachte politieposten en een chauffeur die zijn onervarenheid combineerde met behoorlijke nachtblindheid.
Elke 10 kilometer werd het lichter, maar ook verlatener, heter, dorder en troostelozer. We reden door dorpjes gehuld in rooksluiers van de ochtendvuurtjes, waar Ibrahim met 100 km per uur doorheen sjeesde. Hij toeterde en vloekte naar elke geit, schaap, ezel, kind, voetganger of fietser die te dicht bij de weg kwam. Waarom hij dan niet de toegestane 60 km reed? Puh, dat doet niemand… In totaal hebben we een stuk of 30 wegafzettingen gehad van politie, douane en het leger. Hier en daar werd er ongegeneerd door de Hermandad om een fooitje gevraagd. Tien Dalasi (twintig cent) deed dan wonderen. Even vaak wilde ze met die Batanga (Blanken) hun Engels oefenen. Hilarisch!



Tegen 14.00 uur en na 375 km. kwamen we aan in Basse, de tweede stad van Gambia. Abrupt hield het asfalt op. Het hele stadje is één rode stofwolk en daarmee ook alles wat je aan hebt of vast pakt. Als je een pak koekjes uit een schap haalt, zit er rood stof op. Er werden wat boodschappen gedaan en Ibrahim stelde ons trots overal voor. Een uurtje later reden we over een stoffig hobbelpad de laatste 8 km naar Damphe Kunda, onze feestbestemming. Stomverbaasd keken we elkaar aan, want we reden rechtstreeks de Middeleeuwen in. Overal loslopend vee, op braakliggende veldjes het afval (vooral plastic) tot kniehoog en daartussen loslopende ossen, ezels, geiten en schapen. Karren met ezels ervoor waren samen met de fiets het enige vervoermiddel, behalve de paar auto’s van de Europese geslaagde jongens.


De eerste stop was het huis van de aanstaande bruid Hadja. Rondom een rommelige binnenplaats lagen her en der wat barakken en een paar lemen hutten. Uit alle hoeken en gaten kwamen volwassenen en vooral kinderen aangestormd. De meeste kinderen gaven snel een hand, ondertussen met de andere aan onze huid voelend. De allerjongsten doken krijsend weg in de rokken van de hard lachende mama’s, bang voor die witte reuzen. Bij het eerste ritueel heetten de oudste mannen ons welkom en mochten de ouders van de bruid uitgebreid vertellen hoe trots ze waren dat wij de bruiloft van hun dochter hadden uitgekozen om te komen. De kop was eraf.
Bij het huis van Ibrahim aangekomen, verdubbelde de ontvangst-gekte zich. We raakten de tel kwijt hoeveel (half) broers en zussen en tantes en opa’s er waren. En weer bezochten we identieke compounds (ommuurde groep huizen met een binnenplaats, buitenkeuken, loslopend vee en rommel) met nog meer familie en vrienden. Ik herkende er ook een paar Spaanse Gambianen die de winter thuis doorbrengen om in het voorjaar weer terug te gaan. Wat er nog in het dorp rondloopt van mannen tussen de 20 en 45 is ziek, zwak of misselijk. Alleen de sterken zijn ‘geslaagd’ in Europa. De helft heeft de reis niet overleefd.
.
Tegen 18.00 uur bracht Ibrahim Hadja naar haar ouders en ons naar het hotel in Basse, omdat slapen in zijn dorp geen optie was: geen toilet, douche of afsluitbare kamer. We waren zo’n attractie dat kinderen de hele nacht door het open gat in de muur naar binnen zouden blijven gluren. Het Jem Hotel had zijn gloriedagen al lang achter de rug, de foto van de badkamer zegt wel genoeg denk ik (Ik zal binnenkort wat videootjes uploaden om dat te onderstrepen.) We aten nog snel een hele kip in een pikdonker restaurant voor € 5,50 en doken snel en doodop in het twijffelaartje.
De kakafonie van geluiden zorgde ervoor dat ik pas tegen middernacht wegdommelde, maar om 2 uur alweer wakker schrok door bijtende pijntjes op mijn borst. Een kolonie mieren had een ingang gevonden in mijn reisslaaphoes van speciaal katoen. Ik kneep er een paar dood, maar voelde dat er tientallen nog bezig waren een gaatje te vinden in mijn sappige vlees. Uit ellende ben ik op de Ipad bij de ‘receptie’ naar een cult-documentaire van Sunderland FC gaan kijken, waar de vlooien mijn voeten aanvielen en een tapijt van rode bultjes achterliet. Met broek, sokken en lang shirt deed ik om 4 uur een beter geslaagde poging om nog wat te slapen.
DONDERDAG
Het ochtendprogramma bestond uit een uitgebreide inkoopronde van etenswaren. Ook Frank Dos, Ibrahim’s zoon was erbij en dat maakte het voor ons speciaal en voor hem handig, want het leverde hem nieuwe kleren en schoenen op. Met de wagen volgeladen gingen we terug naar het dorp, zodat het leger van +/- 20 kokkinnen verder kon met de doorlopende maaltijden voor een man of twee honderd. Ze gebruikten daarvoor grote houtgestookte kookketels, zoals je ze ziet in strips over kannibalen. Drie dagen kwamen de meest vreemde gerechten uit de keuken, waarvan we er een paar echt niet aandurfden. Iedereen eet met de handen uit de grote schalen, maar wij kregen een soort plastic pollepel van de Action als hulpmiddel.


De late middag mochten we, na weer wat bezoekjes, even uitrusten bij onze lieve en hartelijke personal assistant Feroq. Op haar schuimrubber matrasje met schoon laken vielen we als een blok twee uur lang op de grond in slaap. Na weer een schaal eten, vertrokken we om 19.00 uur lopend in colonne zonder Ibrahim voor het avond-ritueel naar het huis van Hadja. Zij zou die nacht voorgoed niet meer thuisfluiten, want haar familie moet afstand doen en heeft er niets meer over te zeggen..
Op de binnenplaats was het weer een gekkenhuis, want voor haar familie was dit het belangrijkste onderdeel; het afscheid nemen van de bruid. In een klein lemen hutje met een diameter van krap 4 meter stonden twee krakkemikkerige metalen bedden. Op de ene zaten de vier oudste dames van de familie, op de andere lag Hadja intens te snikken. Als enige man tussen 35 vrouwen mocht ik meeluisteren naar de eeuwenoude zangpartijen en rituelen. Het hutje barstte uit zijn voegen. Marion werd een centraal onderdeel van de ceremonie, want zij mocht als enige Hajda troostten. 
Na een uur werden Hajda en Marion helemaal in het wit gekleed en gesluierd, onder begeleiding van ernstig klinkende verzen van Moeder Overste. Ringen werden aangedaan, pollepels aangegeven (teken van getrouwd zijn, worden aan het plafond van de slaapkamer opgehangen) en de dames namen een centrale plek in op de binnenplaats. Ze werden daar bijna onder de voet gelopen door een foto’s-schietende en geld toewerpende menigte. Marion was met haar prachtige getatoueerde hand en voeten een kermisattractie zonder weerga. Ze was toen al de meest gefotografeerde dame van Oost-Gambia.


Ineens kwam de meute in beweging om de bruid af te gaan leveren bij Huize Ceesay. Maar eerst moest er gestopt worden op het Wijze Mannen Plein, waar Hajda en Marion in geknielde houding en onzichtbaar plaatsnamen. Ik werd uitgenodigd om op het mannen-tapijt plaats te nemen, een hele eer als niet-Moslim. Zeven mannen lazen ellenlange Koran-verzen voor, de andere mannen instemmend meemompelend. Om het tapijt stond het vol vrouwen en kinderen, die te rumoerig waren voor de vromen en dus werd er af en toe een corrigerende blik geworpen, wat buitengewoon goed werkte. Voor 3 minuten…
De optocht ging verder en tegen midnacht kwamen we de poort van Ibrahim’s compound binnen. Daar zag het zwart en gekleurd van mensen. Zonder een blik op haar echtgenoot te mogen werpen, liepen bruid Hadja en getuige Marion door naar de slaapkamer, waar de laatste rituelen van de dag werden afgehandeld. In die kamer moest Hadja de volgende 24 uur blijven, nog zonder Ibrahim. Dat kwam goed uit, want hij bracht ons om 1.30 uur naar onze royal suite in Jem Hotel. In de wetenschap dat we alweer om 7.30 uur opgehaald zouden worden voor de ochtendrituelen van vrijdag vielen we kapot in slaap. Geen mier meer gevoeld.
Dat was donderdag en daarmee de eerste dagen achter de rug. Keurig binnen de 700 woorden gebleven….. Wordt vervolgd.